vrijdag 29 augustus 2008

Beeld keizer Marcus Aurelius in Turkije gevonden

In Turkije zijn deze week delen van een 4,5 meter hoog beeld van keizer Marcus Aurelius gevonden, zo hebben archeologen laten weten. Eerder werd in de buurt van de vindplaats in het westen van Turkije een groot beeld van de Romeinse keizer Hadrianus gevonden. Het beeld van Aurelius, die tussen 161 en 180 n. Chr. regeerde, stond in een badhuis in Salagassos in het westen van Turkije. In de 7e eeuw werd deze plaats door een aardbeving verwoest. Marcus Aurelius was niet alleen keizer , maar daarnaast ook filosoof. Hij propageerde een stoicijnse levenswijze en leerde dat je alleen door onthechting gelukkig kan worden. Hij heeft onder meer 'Bespiegelingen' geschreven.

dinsdag 26 augustus 2008

Het koningschap van Willem II (vervolg)

Economisch beleid

Ofschoon het wellicht van onvoorzichtigheid getuigt het door Willem II gevoerde economische beleid als liberaal te kenschetsen, kan men zich mijns inziens zeer moeilijk aan de indruk onttrekken hierin ten aanzien van het beleid van Willem I toch minstens enige verandering te ontwaren. Vast moet staan dat Willem II reeds vrij snel overging tot vervanging van minder geschikte ministers door bekwamer krachtiger figuren. De aanstelling van Floris van Hall is hiervan een sprekend voorbeeld. Of de benoeming van deze meer liberaal georienteerde bewindsman gelijkgesteld kan worden aan een breken met mercantilisme, is zeer de vraag. Wel schiep dit mogelijkheden tot een andere aanpak der financiele problemen.
Een andere beleidsaanpak was rond 1840 trouwens dringend gewenst. De financiele problemen stapelden zich op en een staatsbankroet dreigde; de schuldenlast was in de jaren 1829-1839 zeer hoog opgelopen. Meer dan eens werden van conservatief-liberale zijde in het parlement protestgeluiden gehoord. Steeds groter werd het wantrouwen ten aanzien van het regeringsbeleid.
Nadat pogingen tot sanering der financien door ministers als Rochussen en Van der Heem waren mislukt, trad in spetember 1843 de toenmalige minister van justitie Van Hall naar voren. Hij zou uiteindelijk er wel in slagen het gevaar van een dreigend staatsbankroet te keren. Met de steun van de conservatief-liberale oppositie, van wie hij zich zozeer als de vertegenwoordiger had opgeworpen, loodste hij zijn Leningwet door het parlement. Steun van zogeheten politiek-liberalen kreeg hij niet. Zij zagen- evenals de vertegenwoordigers van de landprovincies die het politiek-liberalisme als emancipatiemiddel aangrepen- de Leningwet als een bevoordeling van de Hollandse effectenbezitters, terwijl kansen op een grondwetsherziening nog werden verkleind.

dinsdag 19 augustus 2008

Anna's voorvaderen (vervolg)

In zijn boek 'Paardenkracht en mensenmacht' schrijft Dr. Brugmans: 'In het algemeen kan men zeggen dat de periode 1795-1813 voor deze groep een gunstige tijd is geweest. Van schaarste aan grondstoffen, zoals bij de nijverheid, was uiteraard geen sprake; en al mocht de export over zee geleidelijk slinken, de binnenlandse markt en de export over land bleven tot goede bedrijfsresultaten leiden.'
De eerste echte gegevens omtrent de familie Van den Eijkel dateren van rond 1788, toen een zekere Gerrit van den Eijkel in Rijnsburg het levenslicht zag. Genoemde Gerrit is een kleinzoon of achterkleinzoon van eerder genoemde Jan van den Eijkel. Gerrit is waarschijnlijk rond 1808 met Aafje Balkenende (familie van onze huidige premier?) in het huwelijk getreden. Ze waren woonachtig in het centrum van Rijnsburg en Gerrit zal als landbouwer werkzaam zijn geweest. Zijn inkomen zal in de jaren 1810-1820 fl 1000,- per jaar hebben bedragen, hetgeen hem tot iemand uit de middenklasse maakte. Tot 1840 bleef dit beeld vrij stabiel. Uit het huwelijk werden zeker acht kinderen geboren en wellicht is een vroedvrouw bij de bevallingen aanwezig geweest. Ter wereld kwamen in chronologische volgorde: Antonie (21 april 1810), Arie (26 december 1811), Willem (20 september 1813), Gerrit (29 oktober 1815), Nicolaas (27 juli 1817), Jacob (28 februari 1819) en Johannes (7 of 8 mei 1821).
Het is vrijwel zeker dat de kinderen in hun jeugdjaren allen op school zijn geweest. Ze waren allen in staat hun handtekening te zetten en hadden dus enig schrijfonderricht genoten. Zeker speelde de kerk een belangrijke rol bij het geven van onderwijs. Men mag aannemen dat reeds in de 17e en 18e eeuw het schoolleven in Rijnsburg een vrij behoorlijk niveau heeft gekend. Wat dit betreft steekt het dorp gunstig af bij een stad als Leiden waar de kinderen in deze periode er wat onderwijsvoorzieningen betreft veel bekaaider afkomen.
Men mag aannemen dat de kinderen Van den Eijkel in de jaren 1816-1833 de school in Rijnsburg hebben bezocht en daarnaast wellicht op het land hebben geholpen, waarna ze merendeel in het huwelijk traden met jongedochters uit hun geboortedorp, dan wel uit de omliggende gemeenten, waaronder Katwijk en Haarlem. Zoon Arie trad waarschijnlijk in 1837 in het huwelijk met Johanna Zwarts (Schwartz), een uit Haarlem afkomstige, op 29 oktober 1808 geboren vrouw met Duitse voorouders met een evangelisch-Lutherse gezindte. Bekend is dat in de 18e eeuw een groot aantal families vanuit Noordwest-Duitsland naar Nederland is gekomen. Zij werden aangeduid met de naam 'Hollandgaenger' en verlieten om economische redenen hun vaderland. Ofschoon hun aantal na 1750 afnam, waren het er rond 1810 nog altijd zo'n 20.000. Droefgeestig was het overlijden van vader Gerrit van den eijkel op 29 april 1837, hij was nog geen 50 jaar oud.

woensdag 13 augustus 2008

Het koningschap van Willem II

Toen koning Willem I op 7 oktober 1840 abdiceerde, stond Nederland er financieel-economisch slecht voor. De overheidsfinancien verkeerden, juist vanwege de tegen Belgie gevoerde oorlog en de vermindering van de koloniale baten na 1838, in een uiterst deplorabele staat. Een sfeer van defaitisme en een groot gebrek aan ondernemingsgeest, mede versterkt door de slechte economische vooruitzichten, deden ons land verzeild raken in een vrij ernstige economische crisis.
In meer dan een opzicht bracht de Belgische Afscheiding van 1839 crisis aan het licht. Reeds langere tijd was er sprake van een politieke crisis. Van grondwetsherziening had Willem I nooit willen horen, doch de afloop van het Belgische conflict had deze onvermijdelijk gemaakt. Op 30 december 1839 lagen vijf ontwerpen tot grondwetsherziening klaar, welke 'zich beperkten tot wat strikt noodzakelijk geworden was door de verandering van zaken.'
Gevoelens van teleurstelling over een nieuwe grondwet die overigens verder ingreep dan de koning aanvankelijk wenselijk had geacht, gevoegd bij de reeds genoemde financieel-economische problematiek deden -problemen van persoonlijke aard daargelaten- de vorst besluiten troonsafstand te doen ten behoeve van zijn zoon Willem II.
Van de nieuwe vorst werd uiteraard veel verwacht. Niet alleen zag hij zich nu voor de taak gesteld het land uit het financieel-economisch slop te halen, tevens zag hij zich genoodzaakt een 'modus vivendi' te vinden, daar waar het gaat om mogelijke wijzigingen in politiek-constitutionele verhoudingen na 1840. Vooral dit laatste verdient mijns inziens alle aandacht: Moet men -rol en betekenis van Willem II voor de politieke ontwikkeling tot 1847 onderzoekend- de nieuwe vorst als promotor van de liberaal-constitutionele herorientatie zien of moet men hem beschouwen als de conservatieve autocraat?
Gerechtvaardigd lijkt mij juist deze vraag omdat interpretaties en visies rond de grondwetsherziening van 1840 geenszins als onverdeeld kunnen worden gezien. Zo wijkt het beeld, opgeroepen in meer recente literatuur in zoverre af van dat in oudere beschrijvingen, dat juist in deze laatste grotere betekenis en waarde wordt toegekend aan de nieuwe ontwikkelingen vanaf 1840. Boogman wijst in de richting van mogelijke continuiteiten.
Om nu een zo helder mogelijk beeld te verkrijgen van de eventuele wijzigingen, dan wel continuiteiten in de politiek-constitutionele verhoudingen vanaf 1840, is gekozen voor de tweedeling : koning-ministers en regering-parlement. Dat het gedrag van Willem II hier als een rode draad doorheen loopt, zal gezien titel en probleemstelling van deze bijdrage, voor zich spreken. Om eenzijdigheid te voorkomen, is een tweetal beknopte hoofdstukken opgenomen, waarin op summiere wijze wordt ingegaan op het economisch - en religieus -cultureel beleid van de koning.

(Wordt vervolgd)

zaterdag 9 augustus 2008

Frederic Bastet (1926-2008), een heer van stand

Daar was hij dan weer, de stem van Frederic Bastet. Vanochtend klonk hij tussen 9 uur en 11 uur weer door de radio. Het was een herhaling van het TROS-radio 4 programma ' Een goede morgen met...' van 31 maart 2007. Frederic Bastet was een heer van stand, hij had een deftige stem en was bovenal een erudiet man. Ik weet nog dat toen ik pas in Oegstgeest kwam wonen ik zijn naambordje in de hal van het flatgebouw opmerkte: BASTET. En al spoedig kwam ik hem af en toe tegen. We groetten elkaar regelmatig, ik trok daarop de stoute schoenen aan om hem persoonlijk bij hem thuis om een handtekening te vragen. Ik had ooit een deel uit zijn 'Wandelingen door de Antieke wereld' gekocht, lang voordat ik persoonlijk met de auteur zelf kennis zou maken. Het betrof het deel 'Duizendjarig dolen' dat samen met het 'Maansteenrif' overigens in 2005 nog een herdruk beleefde ter gelegenheid van het feit dat Bastet de P.C. Hooftprijs had gewonnen dat jaar. Frederic Bastet: Couperus-biograaf, conservator en archeoloog, schrijver van vele essays en ook dichter.
Prof. Bastet was zo vriendelijk zijn door mij gewenste handtekening te zetten in het door hem geschreven boek . 'Zal ik de datum er dan maar bij zetten?' vroeg hij. 'Ja , graag', klonk ik enigszins bedeesd, ook al onder de indruk van zijn zo smaakvol ingerichte appartement dat naast een vleugel naar ik later vernam ook plaats bood aan Wedgewood-porselein. Het was 10 november 2000, een dag om niet te vergeten. Frederic Bastet had zijn naam inmiddels al lang gevestigd en grote faam verworven met zijn in 1987 verschenen biografie van de schrijver Louis Couperus. Bij het grote publiek al eerder door de genoemde reeks 'Wandelingen door de antieke wereld', naar aanleiding waarvan eind jaren '80 de NCRV-radiomaker Aart van Bergeijk in een reeks programma's van 'Het Kunstbedrijf' de auteur zelf aan het woord liet op de radio over zijn fascinatie voor de klassieke Oudheid.
Frederic Bastet heeft vele werken op zijn naam, zijn oeuvre beslaat een zestigtal werken en een deel daarvan mag ik inmiddels ook tot mijn boekenverzameling rekenen. Een paar maanden geleden zag ik hem voor het laatst. Hij groette me vriendelijk, beleefd als hij steeds was geweest. Heel spijtig dat deze bijna 19e eeuwse man er niet meer is. Nu leeft hij voort in zijn werk.

donderdag 7 augustus 2008

De voorvaderen van Anna van den Eijkel (1909-1979)

Over het geslacht waaruit onze grootmoeder Anna van den Eijkel is voortgekomen, is geleidelijk aan iets meer bekend geworden. Over de geschiedenis van de familie Van den Eijkel in de periode 1650-1800 is veel nog onduidelijk, maar vast moet staan dat een zekere Jan van den Eijkel (geboren in ca. 1680) in het najaar van 1708, 201 jaar voor Anna's geboorte, vanuit Oost-Indie in Rotterdam-Charlois is aangekomen. Concrete gegevens over het leven van deze Jan ontbreken. Hij zal in elk geval een tamelijk avontuurlijk man geweest zijn die wellicht zijn geluk in Indie heeft willen beproeven. Hij was namelijk als jongmatroos in dienst van de VOC in de periode 1701-1708.Goed denkbaar is dat hij een rol heeft gespeeld tijdens de in die periode gevoerde oorlog op Java.
Jan van den Eijkel is op 4 november 1708 gehuwd met een zekere Steyntje Coster van der Boom (27 februari 1689- 5 november 1775), maar veel meer weten we niet van dit echtpaar. Bekend is inmiddels wel dat de beiden zich in Noordwijk hebben gevestigd in de jaren na 1708. Het zal me niet verbazen als Jan van den Eijkel landbouwer is geweest of geworden, juist ook omdat klein- en achterkleinkinderen allen als landbouwer te boek stonden.
Aangenomen dat Jan van den Eijkel in de jaren na 1710 in Noordwijk als landbouwer werkzaam is geweest, moeten we aannemen dat hij zich in 1713 met de veepest geconfronteerd zag. De zuivelproducten stegen in de jaren rond 1715 sterk in prijs. In februari 1717 werd zoon Jan van den Eijkel geboren in Noordwijk. Deze Jan trad later, op 5 mei 1743 te Noordwijk in het huwelijk met Jannetje Glasburg (2 september 1725-10 november 1806). Na 1730 trad een recessie in die mogelijk ook de boeren heeft getroffen. Het jaar 1740 gaf veel misoogsten te zien. Op 10 januari 1751 werd de zoon van Jan en Jannetje, Anthonie van den Eijkel geboren, die later in 1782 op 5 mei trouwde met Jannetje van Egmond. Het paar vestigde zich toen in Rijnsburg. Precieze gegevens over de familiegeschiedenis uit die tijd ontbreken. Wel weten we dat in algemene zin het tijdvak 1770-1813 voor veel boeren grotere welvaart heeft gebracht en dat de prijzen van veel agrarische producten in deze periode zijn gestegen. Dit weerspiegelde zich in een toenemende welstand van de agrarische bevolking en een meer weelderige klederdracht.

zaterdag 2 augustus 2008

Het ontstaan van de openbare gezondheidszorg

In het conflict tussen de empirische - (geld verdienen) en filantropische school (ziekenzorg) in het denken over medische ethiek in de Oudheid, lijkt de laatste richting in de periode van het Hellenisme de overhand te krijgen.
Met name Hippocrates, algemeen beschouwd als de vader der geneeskunde, treedt op als vertegenwoordiger en pleitbezorger van de filantropische beginselen en daarmee van de filantropische school. Een niet onbelangrijk aandeel heeft hij gehad in de verbreiding van dit vernieuwde medisch-ethische normbesef; een ethiek die -ondanks de nogal rationele elementen erin - in belangrijke mate werd bepaald door meer religieuze opvattingen en tradities (Asklepios).

Probleemstelling: Kan men staande houden dat het juist bovengenoemde mentaliteitsverandering onder medici was die een ontwikkeling naar een systeem van openbare gezondheidszorg in de hand heeft gewerkt of zijn hier andere verklaringen voor?

Wil men althans een poging doen die vraag te beantwoorden (Is zo'n vraag wel te beantwoorden?), dan zal men zich eerst genoodzaakt zien de positie van de 'demosieuon' te onderzoeken . Immers, het waren de 'openbare artsen' die in belangrijke mate verantwoordelijk waren voor de veranderingen in het systeem van gezondheidszorg. Ook de rol van de overheid is in dit verband cruciaal te noemen.

'Demosieuontes' ontvingen een vast basisinkomen uit handen van de staat en het was dit inkomen dat de artsen aan overheden en regeringen bond. Het inkomen diende feitelijk drie doeleinden:

1) Het garandeerde de aanwezigheid van een ervaren arts.
2) Het weerhield artsen ervan hun praktijk te verplaatsen naar hun meer welgevallige steden.
3) Het was vaak een maatstaf voor de medische kwaliteiten van de arts.

Het verkijgen van een salaris uit openbare fondsen was niet altijd een garantie voor de oprechtheid van de arts. De meeste artsen - en zeker 'demosieuontes- lieten zich leiden door de eerder genoemde filantropische principes. Het was die mentaliteit die in de visie van de auteurs Hands en Kudlien 'general welfare' heeft bevorderd. Kudlien ziet in deze vooral de veranderde mentaliteit als stuwende kracht, Hands hecht grote waarde aan het optreden van de 'demosieuon'.