donderdag 4 december 2008

Het koningschap van Willem II (vervolg)

Minder dan zijn vader bleek Willem II in staat als verbindende schakel tussen de verschillende departementen op te treden. Hierdoor slaagde hij er niet altijd in zijn functie van coordinator van het regeringsbeleid naar behoren te vervullen. Vanzelfsprekend is dat ministers hier -waar mogelijk- hun voordeel mee deden. Voorts had de nieuwe koning zich ook zeker aanvankelijk -in tegenstelling tot het eerder geschetste beeld- niet slechts als conservatief betoond. Op binnenlandse zaken werd Schimmelpenninck van der Oye aangesteld, terwijl de zo krachtige Van Hall als minister van justitie een rol kreeg te vervullen. Het was op 31 maart 1842 dat Willem een K.B. tekende, waarin werd aangedrongen op 'meer eenheid en zamenstemming in alle takken van bestuur', iets wat de mogelijkheid schiep tot grotere eenheid en homogeniteit binnen het ministerie. Niet zelden bemoedigde de koning minder sterke ministers voor een optreden in het parlement.
Zoals eerder is opgemerkt, was Van Hall de meest krachtige onder de ministers. Hij was dan ook de man die vanuit het ministerie verreweg de grootste weerstand bood aan de wat al te verregaande persoonlijke verlangens en ambities van de vorst. Door de minder krachtige figuur die Willem was, konden ministers-in het algemeen- ook een meer onafhankelijke koers varen; de koning zelf liet -ten dele door desinteresse in economicis- meer over aan zijn 'dienaren'. Te zeer zou de waarheid echter geweld worden aangedaan als niet ook argumenten hiertegen zouden worden aangedragen. Willem liet weliswaar meer over aan zijn ministers, grote afkerigheid behield hij van te sterke homogeniteit en eenheid binnen zijn ministeries. In het K.B. van maart 1842 werd daarom ook een artikel opgenomen, waarin werd gesteld dat 'beraadslagingen van de Raad van ministers tot geene beslissing bij meerderheid leiden'. In die zin bleef de ministerraad dus slechts adviescollege. Met de eenheid bleef het ook na 1842 droevig gesteld.